"Ik had het niet in dit debat willen doen, maar ik kan u twee voorbeelden geven. Ik zat in 2010 in een coalitie die ernstig iets wilde doen aan de bijstand. Ik had in de vergadering die ging over het regeerakkoord bezwaar gemaakt tegen die maatregel. Ik zat niet in de fractie; ik zat daar nog buiten. Ik zou daar als opvolger in komen. Ik heb toen gezegd: ik ben het er niet mee eens. Ik heb in die vergadering overigens niet ingestemd met het regeerakkoord. Toen dat wetsvoorstel kwam — dat ging over de kostendelersnorm— heb ik gezegd: ik heb daar niet mee ingestemd. Dat heb ik samen met een aantal andere collega's gedaan. Dat leidde tot groot gedoe achter de schermen. Hoewel ik een grote achterban had, kwam ik in 2012 niet meer op de kieslijst van het CDA."
"Het tweede voorbeeld dat ik kan noemen, is het volgende. Dat was na het verschijnen van de POK. Na het verschijnen van het rapport van Van Dam, was de vraag die mij gesteld werd door alle CDA-ministers en -staatssecretarissen bij elkaar of wij gezamenlijk het besluit konden nemen of het kabinet kon blijven zitten of niet. Daartoe werd ik in de vergadering geroepen. Mijn antwoord was: "Dat is een zeer vreemde vraag, want de ministers en de staatssecretarissen gaan niet over mijn stemgedrag als Kamerlid. U heeft mij overigens ook nog wel een paar dingen uit te leggen." Toen ik duidelijk gemaakt had dat ik niet van tevoren wenste aan te geven dat ik niet zou meegaan met de motie van wantrouwen — ik heb overigens ook niet gezegd dat ik dat wel zou doen — is minister-president Rutte met een appel naar het paleis gefietst. Dat was toen omdat er een meerderheid was van 75 om 74 zetels; een van de FVD-zetels was onbezet. Daarmee was er een bepaalde angst."