In Supernova en Be’eri, bij de herdenking van 7/10
Annabel Nanninga was op rondreis in Israël en deelt in een serie columns op NieuwRechts haar ervaringen. In deel 4 staat ze onder meer stil bij de verschrikkingen van 7 oktober.
Sinds ik eind juli van dit jaar in Be’eri was, is de kleine kibboets in het zuiden van Israël vaak in mijn gedachten geweest. Ook het ruige terrein waar het Supernova festival werd gevierd en waar honderden jonge mensen op 7 oktober voor het laatst de zon zagen opkomen, lachend en dansend, verschijnt sinds die dag in juli dagelijks voor mijn geestesoog.
Er is een bos ontsproten aan de dorre, geelbeige grond van het Supernova festival. Grond letterlijk doordrenkt met bloed, zoals de vader van een vermoorde zoon ons later op het hart drukt. Het bos is vrij dicht, veelkleurig en druk bezocht met nabestaanden, belangstellenden en IDF-soldaten die willen weten wie zij wreken, daarginds, een ruime kilometer verderop in Gaza. Het is een bos van stokken in hopen steen, en op iedere stok een foto. Een bos van lachende, knappe gezichten, een bos vol Israëlische vlaggen en papieren rode woestijnanemonen. Ergens in dat woud van peilloos verdriet wacht Opher Lior op ons, bij een groot bord met een collage van alle gezichten van het Supernova festival. Het portret van zijn zoon Matan siert een van die stokken, en Opher vertelt. Op een opname van ons gesprek valt af en toe een dreunend geraas te horen. Het is Israëlisch geschut dat op het terrein is opgesteld, het vuurt met tussenpozen op Gaza. Jullie roofden ons beste, jullie krijgen nu ons ergste, lijkt het gebulder te onderstrepen.