Hoe de Raad van State onze cultuur verraadt
In het verleden – de jaren ’60 tot ca. ’00 – werden we ’s zondags platgelopen door Jehova’s Getuigen die met een zalvend enthousiasme een ‘Blijde Boodschap’ kwamen brengen. “Nee dank u, ik heb zojuist zelf al een grote boodschap in de nodige vreugde weggebracht” placht mijn vader dan te antwoordden.
De religie van de ‘Kerk van de Jehova’s Getuigen’ leverde, naast enige hilariteit, dus ook nogal eens een opdringerig, zondags ongemak op. Soms komen ze, niet uitsluitend meer op zondag, nog wel eens aan de deur en over het algemeen, als ik tijd heb tenminste, trakteer ik die vaak vriendelijke mensen met alle plezier op een vers kopje koffie, waar ze dan ook gretig en niets vermoedend op ingaan. Op mijn bureautje hier in de kamer liggen niet zelden een Bijbel, Koran en soms ook de Pentateuch of Thora: ik schrijf nog weleens wat over religies en dergelijke. Over het algemeen kan ik de interpretaties en opvattingen van de Jehova’s dan ook vlot weerleggen, want meestal begrijpen gelovigen wel de letters en de woorden, maar niet de zinnen; de context en de bedoelingen van die teksten. Van bekering komt zodoende niet veel, maar de koffie is kennelijk telkens prima.

















































