Rechter laat negende coronaprikronde doorgaan ondanks bezwaren

De rechtbank Rotterdam heeft bepaald dat de minister van Volksgezondheid niet verplicht is het gebruik van de coronavaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna tijdelijk te stoppen. De uitspraak kwam vorige week, na een spoedprocedure die was aangespannen door Stichting Voorwaarheid.
De stichting had de minister gevraagd om de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna voorlopig te schorsen. Volgens haar waren er genoeg signalen dat de mRNA-vaccins risico’s kunnen opleveren voor de volksgezondheid. Ze verwees daarbij naar meldingen bij Lareb, het Nederlandse bijwerkingencentrum.
Voorwaarheid beriep zich op een Europese bepaling die lidstaten toestaat om in te grijpen bij een “acuut gevaar voor de gezondheid van de mens”. De minister wees dat verzoek af. Daarop stapte de stichting naar de rechter en vroeg om een voorlopige voorziening — een snelle, tijdelijke uitspraak om de vaccinatiecampagne direct stil te leggen.
Advies van het CBG
De minister baseerde zijn weigering op het oordeel van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Dat concludeerde dat er geen bewijs is dat de vaccins een direct gevaar vormen. Volgens het CBG worden alle vaccins in de Europese Unie voortdurend gemonitord, via veiligheidsrapporten en meldingen van bijwerkingen. De zogenoemde nut-risicoverhouding — de balans tussen voordelen en risico’s — blijft volgens de instantie positief.
Met dat advies in de hand zag de minister geen reden om het gebruik van de vaccins op te schorten.
Rechter: geen acuut gevaar
De voorzieningenrechter moest vervolgens beoordelen of de minister wél had moeten ingrijpen. De rechtbank kwam tot een duidelijk oordeel.
Ten eerste stelde de rechter vast dat de minister niet zelfstandig bevoegd is om Europese handelsvergunningen te schorsen. Dat recht ligt bij de Europese Commissie. Alleen in uitzonderlijke gevallen mag een land tijdelijk ingrijpen — maar dan moet er sprake zijn van een direct en aantoonbaar gevaar.
En dat gevaar is er volgens de rechter niet. De beschikbare gegevens bieden geen aanleiding om te denken dat de vaccins nu een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Bovendien worden ze in heel Europa nauwlettend gevolgd door het CBG en het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA).
Het stilleggen van de vaccinatiecampagne zou volgens de rechtbank juist nieuwe risico’s opleveren, vooral voor kwetsbare groepen die daardoor minder beschermd zouden zijn tegen het coronavirus.
Europese verantwoordelijkheid
De uitspraak laat zien hoe beperkt de nationale ruimte is bij medicijnen die Europees zijn goedgekeurd. Zelfs als er in één land zorgen bestaan, kan een minister niet zomaar een vaccin verbieden. Zulke besluiten moeten altijd via de Europese Commissie en het EMA lopen.
De rechter benadrukte ook dat de overheid mag vertrouwen op het wetenschappelijke oordeel van instanties zoals het CBG. Alleen als blijkt dat zo’n advies onzorgvuldig of onvolledig is, kan de rechter ingrijpen — en dat was hier niet het geval.