Zo houden pensioenfondsen hun eigen prestaties ondoorzichtig

Voor miljoenen Nederlanders is het een cruciale vraag: hoe goed belegt mijn pensioenfonds? Toch blijkt daar nauwelijks een helder antwoord op te krijgen. Pensioenfondsen gebruiken namelijk hun eigen maatstaven – en die veranderen mee zodra het beleggingsbeleid verandert.
Een benchmark is in de beleggingswereld een soort referentieportefeuille waarmee prestaties worden vergeleken. Wie beter presteert dan zijn benchmark, doet het goed. Wie lager scoort, heeft verkeerde keuzes gemaakt. Maar bij pensioenfondsen ligt dat anders, zegt Sijb Bartlema, voormalig directeur beleggingen bij de pensioenfondsen van Shell. “Ze stoppen er een hoop van hun eigen geloof in,” zegt hij tegenover De Telegraaf.
Die ‘geloofskwestie’ zit in de manier waarop fondsen hun benchmark zelf mogen samenstellen. Zo kan het ene fonds besluiten het renterisico grotendeels af te dekken, en dus een benchmark te kiezen waarin datzelfde gebeurt. “Wijzigt het beleggingsbeleid, dan wijzigt de benchmark dus ook,” legt Anton Kramer, oprichter van OverRendement, uit bij De Telegraaf. Daardoor lijkt het fonds nooit opvallend goed of slecht te presteren — het vergelijkt zich immers met een meetlat die het zelf bepaalt.
Olie, risico’s en rendement
De gevolgen zijn volgens Kramer groot. “Belangrijke beleggingsbeslissingen, zoals het afdekken van renterisico, hebben grote invloed op het rendement. Maar omdat die al versleuteld zijn in de benchmark, kun je als deelnemer lastig nagaan hoe die keuzes uitpakken.”
Ook op aandelenniveau kan dat tot vreemde situaties leiden, vult Bartlema aan: “Als een fonds bijvoorbeeld niet in oliebedrijven belegt, dan zitten die oliebedrijven ook niet in de benchmark.” Daarmee blijft de kernvraag onbeantwoord: belegt het fonds nu goed of niet? En dat is wél belangrijk, benadrukt Kramer, want “het bepaalt hoe groot het indexatiepotentieel is.”
Gebrek aan transparantie
Volgens Kramer zouden fondsen meer inzicht moeten geven in hun prestaties ten opzichte van hun eigen doelstellingen. “Hoeveel extra rendement heeft het fonds behaald met de risicovolle beleggingen, en welke ambitie had het fonds daarin? Dat is een benchmark die het voor deelnemers veel makkelijker maakt om te bepalen of hun fonds goed presteert.” Maar, zegt hij, “gek genoeg rapporteren maar weinig fondsen hierover.”
Sommige fondsen stellen zich bovendien van nature behoudend op, met een lage ambitie voor indexatie. Dat zorgt ervoor dat ook het beleggingsbeleid minder risicovol is — en dus vaak minder rendement oplevert.
Bartlema ziet liever dat fondsen vergeleken worden met eenvoudige, universele maatstaven. “Vergelijk de rendementen bijvoorbeeld standaard met de rendementen van een portefeuille met een paar ETF’s die voor jou en mij toegankelijk is, met daarin 60 procent wereldwijd gespreide aandelen en 40 procent obligaties. Dan kun je zien wat dat gefriemel met beleggingen echt oplevert.”
Toezicht schiet tekort
In theorie kan slecht presteren gevolgen hebben: werkgevers zouden bij langdurige underperformance zelfs kunnen besluiten hun verplichtstelling in een fonds te beëindigen. In de praktijk komt dat nauwelijks voor, juist omdat fondsen hun eigen benchmarks samenstellen.
De De Nederlandsche Bank (DNB), die toezicht houdt op pensioenfondsen, bevestigt dat er geen wettelijke richtlijnen bestaan voor benchmarks. “Dus ook geen richtlijnen waar wij toezicht op houden,” zegt een woordvoerder. Alleen als de rendementen sterk afwijken van die van andere fondsen, kan dat aanleiding zijn voor verder onderzoek.
Voor deelnemers blijft het daarmee een kwestie van vertrouwen. De pensioenfondsen bewaken hun eigen meetlat – en bepalen dus grotendeels zelf of ze de toets der kritiek doorstaan.





















































