Politie bewaart gegevens miljoenen burgers illegaal: Raad van State grijpt in

De politie moet stoppen met het onbeperkt bewaren van gegevens van burgers. Dat heeft de Raad van State geoordeeld na vragen van minister Van Weel van Justitie en Veiligheid. Het gaat om de persoonsgegevens van mogelijk miljoenen Nederlanders, die zonder concrete verdenking jarenlang in politiedatabases zijn opgeslagen.
De politie registreert dagelijks allerlei informatie, zoals meldingen van burenruzies, rapporten van wijkagenten en verslagen van verkeersovertredingen. Deze gegevens vallen onder artikel 8 van de Wet politiegegevens (Wpg) en kunnen betrekking hebben op iedere Nederlander, zonder dat diegene verdacht wordt van een misdrijf.
Sinds 2019 worden deze gegevens niet meer gewist. De toenmalige korpsleiding besloot destijds om het verwijderen van gegevens op te schorten, uit vrees dat dit coldcaseonderzoek zou bemoeilijken. Minister Grapperhaus steunde dat besluit, en ook de huidige minister Van Weel hield dit beleid in stand. Gevolg: miljoenen gegevens zijn tot op de dag van vandaag opgeslagen, zonder duidelijke bewaartermijn.
Raad van State kraakt beleid: geen rechtvaardiging voor massale opslagDe Raad van State is kritisch op de werkwijze van de politie en de minister. Er zijn geen concrete cijfers over hoe vaak deze gegevens daadwerkelijk worden gebruikt voor het oplossen van coldcases. Zonder harde onderbouwing is de noodzaak voor langdurige opslag dan ook moeilijk aan te tonen.
Tegelijkertijd leidt dit beleid volgens de Raad tot een ernstige inbreuk op de privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Hoe langer de politie de gegevens bewaart, hoe groter de schending van fundamentele rechten. Op basis van de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het EU-Handvest concludeert de Raad van State dat het huidige beleid niet evenredig is.
De politie is verplicht om persoonsgegevens binnen bepaalde termijnen te verwijderen, maar houdt zich daar bewust niet aan. Dat gebeurt met instemming van de minister. De Raad van State noemt dit onaanvaardbaar en eist dat deze praktijk zo snel mogelijk wordt beëindigd.