Europees Hof geeft groen licht voor EU-minimumloonregels

De Europese Unie krijgt er een nieuw bevoegdheidsgebied bij. Het Europees Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de omstreden minimumloonrichtlijn grotendeels geldig is. Daarmee kan Brussel zich, ondanks protesten van onder meer Zweden en Denemarken, nadrukkelijker bemoeien met loonvorming in de lidstaten. Voor Scandinavische landen, waar lonen traditioneel via cao’s worden bepaald en minimumlonen bij wet taboe zijn, voelt dit als een politieke nederlaag én een principiële verschuiving: de EU schuift op richting sociale beleidsvorming die voorheen nationaal was voorbehouden.
Zweden en Denemarken steunden een rechtszaak van Kopenhagen tegen de richtlijn. Volgens hen schendt de Europese wet het oprichtingsverdrag, dat de EU verbiedt in te grijpen in loonvoorwaarden en de organisatievrijheid van werkgevers en werknemers. Maar het Hof veegt dat verweer grotendeels van tafel.
Volgens de rechters sluit het Verdrag “de EU niet uit van alle aangelegenheden betreffende loonvoorwaarden en het recht op organisatie”. Maatregelen die bedoeld zijn om levens- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, mogen volgens het Hof wél worden vastgesteld – ook als ze indirect invloed hebben op loonhoogtes. Zo’n lezing is volgens het Hof nodig om te voorkomen dat het vermogen van de EU om landen te “ondersteunen en aan te vullen” wordt uitgehold.
Alleen enkele bepalingen uit artikel 5, over de technische indexering van minimumlonen, worden ongeldig verklaard. Zo oordeelt het Hof dat Brussel niet kan verbieden dat indexering onder bepaalde omstandigheden tot een lagere uitkomst leidt. Die bepaling zou te direct ingrijpen in nationale loonvorming.
Zweden en Denemarken verliezen hun strijd
De uitspraak betekent een duidelijke tik voor Stockholm en Kopenhagen. Sinds EU-commissievoorzitter Ursula von der Leyen het idee van een Europese minimumloonrichtlijn vijf jaar geleden op tafel legde, voeren deze landen campagne tegen “Brussels loonsocialisme”.
Vakbonden en werkgeversorganisaties in Zweden, waaronder PTK, LO en de Ondernemingsbond, waarschuwden dat de richtlijn het zogeheten Zweedse model ondermijnt. Lonen worden daar via cao-onderhandelingen geregeld, zonder inmenging van de staat.
Maar het protest mocht niet baten. In 2022 werd de richtlijn aangenomen. Alleen Zweden en Denemarken stemden tegen in de Raad van Ministers. Het Europees Parlement gaf ruim groen licht: meer dan 500 Europarlementariërs stemden voor.
Zweden heeft inmiddels gemeld dat geen wetswijzigingen nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen. Dat neemt de politieke spanning niet weg. Volgens critici markeert het Hof-vonnis een grensverlegging: de EU krijgt meer ruimte om zich met het hart van nationale arbeidsmarkten te bemoeien.
Wat de minimumloonrichtlijn eist
De richtlijn richt zich vooral op landen mét een wettelijk minimumloon. Daar moet dat minimum voortaan gekoppeld worden aan een “redelijke levensstandaard”. Lidstaten moeten zich oriënteren op referentiewaarden, zoals: 50 procent van het gemiddelde loon, 60 procent van het mediaanloon.
Ook moeten sociale partners betrokken worden bij het vaststellen van minimumlonen, en landen moeten “afschrikkende sancties” opleggen aan werkgevers die de regels overtreden.
Voor Zweden en Denemarken – waar geen wettelijk minimumloon bestaat – gelden deze verplichtingen formeel niet. Maar experts waarschuwen dat de deur nu openstaat voor toekomstige Europese bemoeienis met cao-systemen die tot nu toe strikt nationaal zijn.
Brede steun in EU, diepe weerstand in Scandinavië
De steun onder EU-lidstaten is overweldigend. Vooral landen met lage minimumlonen zien de richtlijn als een manier om werknemers in heel Europa beter te beschermen en sociale dumping tegen te gaan.
Voor Zweden en Denemarken is het eerder een principiële kwestie. Als de EU zich nu – zelfs indirect – met lonen mag bemoeien, wat volgt dan? Vakbonden en werkgevers vrezen dat nationale autonomie stukje bij beetje afbrokkelt.

















































