De gevolgen van massa-immigratie zijn al dagelijkse realiteit

Er wordt in Nederland graag gesproken over de toekomst. Over wat er kan gebeuren als we niet opletten. Over risico’s die “zullen toenemen” als migratie doorgaat. Over problemen die “dreigen” te ontstaan, “op termijn”, “als we niets doen”. Maar het punt is: het is niet iets dat kan gebeuren. Het gebeurt al. En het gebeurt al heel lang.
Het ongemak, de onveiligheid, de druk op publieke voorzieningen, de verloren kansen, ze liggen niet aan de horizon. Ze liggen onder onze voeten. Alleen noemen we ze niet graag bij naam. We zijn bang om eerlijk te zijn over de staat van het land, alsof erkenning van verslechtering meteen betekent dat we in een soort dystopie leven. En omdat het geen dystopie is, noemen we het maar geen verslechtering.
Maar zo werkt het niet. Een samenleving kan slechter functioneren en significant minder leefbaar worden zonder dat ze instort. En dat is precies de zone waar we nu in zitten.
Het is niet nieuw, maar we wilden het alleen niet geloven
Twintig, dertig jaar geleden werden mensen weggezet als onruststokers wanneer ze waarschuwden dat massa-immigratie problemen zou creëren die de samenleving niet kon dragen. Pim Fortuyn en Hans Janmaat waren daarvan de bekendste voorbeelden: mensen die geen vijandigheid predikten, maar simpelweg benoemden dat de optelsom van aantallen, cultuurverschillen en beleidsblindheid zou leiden tot criminaliteit, schoolachterstanden en druk op voorzieningen.
We hadden ze toen kunnen tegenspreken met cijfers, argumenten of beleid. Maar in plaats daarvan tegenspraken we vooral hun toon, hun aanwezigheid, hun scherpte. Nu leven we in het land dat ze beschreven. Alleen zijn we zo adaptief dat we het nauwelijks doorhebben.
Mensen passen zich sneller aan verslechtering aan dan aan verbetering. We wennen, rationaliseren, relativeren. Zelfs de politie noemt bepaalde buurten “structureel onveilig” zonder dat het land opschrikt en we in gemeenschap samenkomen om het op te lossen. Leerkrachten zien klassen veranderen in taalopvangcentra terwijl niemand het als systeemcrisis benoemt. Jongeren verliezen jaren op de woningmarkt, maar het heet “pech”.
En ondertussen schuurt er iets diepers: sociale cohesie, het onderlinge vertrouwen dat een land draaiend houdt brokkelt sluipenderwijs af. Niet omdat mensen dat willen, maar omdat geen enkele samenleving volledig zonder frictie blijft wanneer groepen sneller groeien dan ze integreren. En ook dát went, tot het bijna niet meer benoemd wordt.
De tragiek van menselijke aanpassing
Ons aanpassingsvermogen is vaak een zegen, maar in dit debat vooral een gevaar. We hebben geleerd om om te gaan met ongemak dat we eigenlijk zouden moeten bestrijden. Onveiligheid ’s nachts zou idealiter betekenen dat je de samenleving mobiliseert: dat je een moderne nachtwacht organiseert, toezicht versterkt, strenger optreedt tegen wie anderen bedreigt.
Maar zo reageren we niet meer. We reageren met: “heftig, dan neem ik toch maar de verlichte route.” Alsof onrecht een weersomstandigheid is waar je je kleding op aanpast, in plaats van iets dat een ontwikkelde samenleving onmiddellijk probeert te corrigeren. En dat wordt nog versterkt door een politiek en bestuurlijk systeem dat nauwelijks gemeenschappen met uitvoerende slagkracht kent, en waarin overheden en bedrijven traag, verkokerd en vaak met andere motieven handelen dan het daadwerkelijk oplossen van problemen.
Hoe adaptiviteit het leed laat groeien
En precies daar ontstaat het echte gevaar: het leed dat we verdragen in plaats van bestrijden, wordt stilletjes groter. Wat je normaliseert, ontwikkelt zich verder, ongemerkt, totdat het te groot is om nog als toeval of incident weg te zetten.
Een wijk die vandaag “een beetje onveilig” is, wordt morgen een plek die mensen mijden. Een school die nu één extra taalklas opneemt, draait over twee jaar volledig op achterstanden. De woningmarkt glijdt niet ineens van gezond naar crisis; zij schuift millimeter voor millimeter weg, totdat niemand meer kan aanwijzen waar het precies misging.
Omdat we ons blijven aanpassen, voelt elke volgende verslechtering minder alarmerend dan hij eigenlijk is. Zo ontstaat beleid dat structureel achter de feiten aanloopt… niet uit onwil, maar omdat we te laat durven zien hoe vroeg het eigenlijk al misging.
Het leed is niet hypothetisch, het is actueel
Eigenlijk doe ik nu al een klein beetje hetzelfde wat ik anderen verwijt, want mijn punt is juist dat we moeten stoppen met doen alsof het leed “mogelijkerwijs toeneemt in de toekomst” en hier constant maar op focussen.
Het leed bestaat. Vandaag. Het kind dat geen aandacht krijgt omdat de leraar overbelast is door taalachterstanden - dat is nú. De vrouw die slachtoffer wordt van straatintimidatie door jongens die hier nog maar net zijn - dat is nú. De jongeren die jaren wachten op een woning terwijl statushouders voorrang krijgen - dat is nú. De buurten die onveiliger worden door een mismatch tussen instroom en integratievermogen - dat is nú.
En achter die zichtbare voorbeelden zit nóg een prijs: een verzorgingsstaat die steeds verder onder druk komt te staan, niet omdat mensen slecht zijn, maar omdat systemen niet oneindig rekbaar zijn. De zorg ziet instroom van aandoeningen die hier nauwelijks voorkwamen, van infectieziekten tot genetische problemen die in bepaalde landen vaker voorkomen (net zoals dat Nederlanders ook vaker bepaalde problemen hebben) waardoor specialistische capaciteit dunner wordt en wachttijden toenemen. Ziekenhuizen en huisartsen werken steeds vaker met tolken, waardoor consulten langer duren en complexer worden. Gemeenten investeren miljoenen in extra begeleiding, gezondheidszorg en maatschappelijk werk.
Wanneer veel groepen tegelijk afhankelijk worden van dezelfde voorzieningen, wordt solidariteit kwetsbaarder en wantrouwen sterker. Met soms blijvende of eindige gevolgen voor mensen afhankelijk zorg, ook dat is leed in deze bredere maatschappelijke context, al wordt het zelden door die lens bekeken. Er is geen dramatisch eindtijdscenario nodig om dit te benoemen. Het is allemaal waar zonder dat het een dystopie hoeft te zijn. En precies dat maakt het gevaarlijk: het wordt dragelijk, en daardoor normaliseerbaar.
Selectief medelijden is ook een politieke keuze
Mensen die deze problemen benoemen, worden nog steeds verdacht gemaakt. Alsof kritiek op het systeem per definitie kritiek op mensen is. Maar zo simpel ligt het niet. Je kunt compassie hebben voor vluchtelingen én erkennen dat beleid schade veroorzaakt. Je kunt bereid zijn mensen te helpen én erkennen dat de samenleving grenzen heeft. Je kunt menselijk zijn én zien dat het huidige systeem onmenselijk uitpakt voor iedereen.
Het echte probleem is dat we medelijden selectief inzetten. Het telt wél voor wie binnenkomt, maar niet voor wie al jaren de rekening betaalt. Het telt wél voor morele abstracties, maar niet voor concrete levens. Wie zegt dat massa-immigratie problemen veroorzaakt, is niet iemand die geen compassie heeft. Het is iemand die de breedte van compassie serieus neemt, ook wanneer dat politiek onhandig is.
Grenzen trekken is niet harteloos, het is een morele plicht
De oplossing is niet complexer dan dit: doe niet meer dan je aankunt. Een samenleving die de instroom begrenst, doet dat niet uit kilte maar uit verantwoordelijkheid. Voor stabiliteit, voor veiligheid, voor sociale samenhang, voor kinderen in de klas, voor jongeren op de woningmarkt. Voor het vermogen om wél goed te doen, juist omdat het systeem niet overbelast is.
We hoeven niet te wachten op een rampscenario. De realiteit is slecht genoeg om serieus te nemen.




















































